Uit tijdschrift De Vriendenkring (tegenwoordig: Rondom Schokland) editie 40-2 (zomer 2000).
Auteur: Aaldert Pol
Inleiding
Op 16 april 1945 werd Harmen Visser op de zeedijk tussen Slijkenburg en Schoterzijl doodgeschoten. Het zoveelste slachtoffer in een afschuwelijke oorlog. Triester nog dan andere gevallen: hij viel een dag ná de bevrijding. Vollenhove, de standplaats van de opperwachtmeester der Marechaussee was op 15 april door de Canadezen bevrijd. Visser was op het moment van de bevrijding commandant bij de binnenlandse strijdkrachten (B.S.).
Ter opfrissing van het geheugen: de B.S. waren na de invasie van Normandië gevormd uit de vaak gescheiden opererende verzetsgroepen in Nederland. Zij dienden hand- en spandiensten te verrichten voor de oprukkende geallieerde legers.
Niet in Vollenhove maar in de gemeente Noordoostpolder, werd Harmen Visser geëerd in het naar hem genoemde Harmen Visserplein. Een opmerkelijke vernoeming, want het werkterrein van Harmen Visser lag niet speciaal in de polder! Ook op Urk is er een plein vernoemd naar Harmen Visser. In de Noordoostpolder was A.J. Knipmeijer commandant van de B.S. en H. Nijenhuis zijn plaatsvervanger. W. Elzinga en W. Soetendal waren sectorcommandanten. Dankzij hun optreden had de polder de erenaam van Nederlands Onderduikers Protectoraat gekregen. De nog ‘woest en ledig’ zijnde polder werd zelfs Nederlands Onderduikers Paradijs genoemd.
De vraag kan gesteld worden of het Harmen Visserplein wel de juiste naam heeft gekregen. Het bestuurlijke hoofd van de polder, landdrost Ir. Sikke Smeding, had in ieder geval een heel andere naam in zijn hoofd.
Harmen Visser
Harmen Visser is op 25 november 1894 in Scharl bij Stavoren geboren. Van zijn jeugd is maar weinig bekend. Als de oorlog uitbreekt is hij Opperwachtmeester der Marechaussee op Urk. Hij doet daar het werk dat de politie in bezettingstijd moest uitvoeren. Weinig is maar bekend over zijn werkperiode op Urk. Zowel de Politie als de Marechaussee bevond zich tijdens de bezetting in een weinig benijdenswaardige positie. Verreweg de meesten van hen, evenals de overige ambtenaren trouwens, waren na de Duitse inval op hun post gebleven. Dat was hen geadviseerd door de inmiddels naar Engeland uitgeweken regering. En de door Hitler aangestelde rijkscommissaris Seyss-Inquart gaf na aankomst in ons land ook het signaal af dat er niet veel zou veranderen. Hij riep op tot samenwerking.
Maar naarmate de jaren verstreken werd de positie van de leden van de Politie en de Marechaussee steeds moeilijker. Zij moesten medewerking verlenen aan kwalijke zaken als het opsporen van Joden. Ook op Urk werd het totalitaire karakter van het nationaal-socialisme meer en meer manifest.
Een van de processen-verbaal kan als voorbeeld dienen. Het verslag was opgemaakt naar aanleiding van een door twee Urker jongens op het bureau gebrachte parachute. De Engelsen hadden – het gaat om een niet zo professioneel opgezette actie – dozen met duiven gedropt in de veronderstelling dat de vogels met informatie over bezet Nederland teruggestuurd zouden kunnen worden. De bezetter dreigde met zware straffen als de gevonden dozen niet terstond werden ingeleverd. Harmen Visser nam de door twee jeugdige Urkers gevonden parachute persoonlijk in ontvangst. Dit was een betrekkelijk onschuldig voorval, maar de politie op Urk kreeg ook te maken met neergeschoten geallieerde vliegtuigen.
Vollenhove
In de loop van 1943 wordt Opperwachtmeester Harmen Visser overgeplaatst naar Vollenhove. In Vollenhove waren twee onafhankelijk van elkaar opererende verzetsgroepen actief. De ene groep vermeed het gebruiken van geweld niet. De andere probeerde dat juist te vermijden. Harmen Visser werd de leider van de eerste (verzetsnaam: Oom Willem). Marten Kingma was leider van de tweede groep. Kingma zou na de oorlog het verzetskruis uit handen van Prins Bernhard ontvangen. Dit vanwege zijn hulp aan geallieerde piloten.
Harmen Visser was meer betrokken bij andere illegale activiteiten. Hij was de leidende kracht achter een overval op een distributiekantoor. Hij hielp mensen aan bonkaarten en valse papieren en bereidde een wapendropping voor. Die dropping ging evenwel niet door.
Op 14 december 1944 werd Harmen Visser gearresteerd en opgesloten in de kazerne van Steenwijk. Via een klein raampje wist hij na enkele weken te ontsnappen en vanaf dat moment dook hij onder, aanvankelijk in Heerenveen en later in Kadoelen.
Daar maakte hij op 15 april de bevrijding mee. Toen pas wist ieder in Vollenhove, dat Harmen Visser clandestien commandant was bij de binnenlandse strijdkrachten.
Op de Statendijk
Op 16 april was commandant Visser op zijn motor richting Kuinre gereden. Er was een melding binnengekomen dat er noordelijk van Slijkenburg, op of aan de zeedijk tussen Slijkenburg en Kuinre, de zogeheten Statendijk, nog Duitse soldaten waren. Deze melding zou voor Harmen Visser fatale gevolgen hebben. Over het overlijden van Visser deden allerlei verhalen de ronde. Zo werd in Kuinre verteld dat de opperwachtmeester door een sluipschutter van het Duitse leger, of een sympathisant van de bezetter, vanachter het onderstel van de molen onder vuur was genomen.
Met het volgende ooggetuigenverhaal kan aan veel onduidelijkheden een einde gemaakt worden. De Vollenhovenaar Roel Buimer maakte als lid van de B.S. het drama mee:
‘Opperwachtmeester der Marechaussee Harmen Visser werkte in de illegaliteit als commandant van de B.S. van de groep Vollenhove. Blokzijl en Kuinre behoorden ook tot zijn rayon. Hij wilde eens kijken of de bezetter in die plaatsen ondertussen ook zijn biezen had gepakt en of er mogelijk hulp nodig was bij het ophalen van NSB-ers. Acht leden van de groep, onder wie ik, vergezelden hem. Visser reed op zijn motorfiets voorop, wij volgden in een grote auto van de Vollenhoofse garagehouder C.F. de Wit Boers. Twee van ons zaten op een voorspatbord. We waren uiteraard allen bewapend, want we wisten niet of het overal wel veilig was.
In Blokzijl wapperde aan veel gevels de nationale driekleur. Kuinre was eveneens vrij, maar van wachtmeester Frans Hylkema van de Rijkspolitie aldaar vernam Visser dat er zich in de buurt van Schoterzijl in een boerderij aan de Statendijk nog een paar achtergebleven Duitse soldaten ophielden. Terwijl de beide mannen stonden te praten kwamen er een stuk of wat kleine gevechtswagens, zogenoemde brengun-carriers, met Canadese militairen aanrijden. Hun commandant hoorde van Visser wat er aan de hand was. Deze besloot meteen poolshoogte te gaan nemen.
De gevechtswagentjes zetten koers naar Slijkenburg en sloegen daar af naar Schoterzijl over de Statendijk. Wij gingen achter de Canadezen aan. Ter hoogte van de bewuste boerderij aan de Friese kant van die dijk bleef de colonne staan.
Visser had er geen rekening mee gehouden dat de carrosserie van een brengun-carrier nadat het voertuig gestopt is een eindje naar beneden komt. Zijn motorfiets was zo dicht achter het laatste wagentje tot staan gebracht dat ze er door werd geraakt. Tijd om te kijken of er wat aan haperde had hij niet.
Een van de inzittenden van de voorste carrier liep de dijk af naar de boerderij om te kijken hoe het er daar bij stond. Alle anderen kozen vlug positie in één van de zogenoemde eenmansgaten die er veel langs deze weg waren gegraven. Wij volgden hun voorbeeld of zochten dekking achter de dijk aan de overzijde van de boerderij. Dat het in deze buurt niet pluis was merkten we al gauw. Met kleine tussenpozen werd er vanaf de Friese kant geschoten, maar de salvo’s kwamen niet vanuit de boerderij.
Na korte tijd keerde de Canadees terug met de mededeling dat we allemaal rechtsomkeert moesten maken. De overmacht aan Duitse kant in de omgeving was te groot. We riepen het elkaar toe. Vissers stem hoorden we niet. Twee van ons hadden even daarvoor wel gekreun vernomen. Mogelijk was onze baas gewond en moesten we hem in de auto meenemen. Een van de militairen maakte ons duidelijk hoe het er met de man voorstond. ‘Need not’, hoorden we hem zeggen, daarbij veelbetekenend met zijn vinger naar de zijkant van zijn voorhoofd wijzend. Aan zijn stem noch zijn blik viel enige uitdrukking van emotie te bespeuren. De al maandenlang durende oorlog had hem blijkbaar gehard.
Onze commandant had het gevaar kennelijk onderschat en was tussen de schotenroffels door uit zijn schuilplaats gekropen om te kijken of zijn motorfiets schade had opgelopen’.
Tot zover het ooggetuigeverslag van Roel Buimer.
Rechtsomkeert
De groep had onmiddellijk rechtsomkeert gemaakt met achterlating van Harmen Visser. Hulp kon de dodelijk getroffen Visser niet meer baten. Het was wegwezen geblazen: op de hooggelegen dijk waren zij schietschijf van de in de buurt verschanste soldaten. Later zou blijken dat het om een groep SS-ers ging. Er was geen tijd te verliezen en het lichaam van het slachtoffer bleef achter op de rand van het dijktalud.
De SS-ers gaven later aan omwonenden bevel het lichaam te begraven. Nog weer later kwam men vanuit Vollenhove terug naar de plaats van het onheil om het lichaam op te graven en naar Vollenhove te vervoeren. Harmen Visser werd opgebaard in de Grote Kerk.
Er restte nog een loodzware taak: de overbrenging van het trieste bericht aan Harmen Vissers vrouw en dochter. Zij waren in Laaxum ondergedoken.
Jaap Muller, de zwager van Marten Kingma, beschikte over een auto en met ds. Honnef ging men op weg. Er heersten nog chaotische toestanden en daarom namen twee leden van de B.S. plaats op de motorkap. Samen met mevrouw Visser ging het gezelschap over de zeedijk, dus langs de plaats des onheils, naar Vollenhove. Jaap Muller vertelde daarover later: ‘Aangekomen op de onheilsplek, ontdek ik nog de bloedsporen in de grond. Ik breng de auto juist boven die plek tot stilstand, in de hoop dat mevrouw Visser niets gezien heeft. Dan stappen we uit en ds. Honnef spreekt een gebed uit. Op het moment, dat we opnieuw zullen instappen, vraagt mevrouw Visser aan mij of ik de auto iets vooruit wil rijden. Dan wordt de bloeddoordrenkte aarde opnieuw zichtbaar en mevrouw Visser neemt haar zakdoek en veegt daarin een beetje aarde. Daarop zegt ze: ‘Van mij kunnen we nu wel gaan’. Ik start de auto en we rijden naar Vollenhove.’
Ter herdenking
Ds. Honnef vertolkte de gevoelens in de Grote Kerk toen hij tijdens de rouwdienst opmerkte hoezeer de vreugde van de bevrijding werd getemperd door het gebeuren op de oude zeedijk. ‘Het was alsof ineens de zon haar glans voor ons verloor. Het wilde maar niet tot ons doordringen. Hoe vrolijk en opgeruimd was hij van ons heengegaan.’ De predikant schetste de mens Harmen Visser als iemand die zich nimmer op de voorgrond plaatste. ‘Onbevreesd, dapper, moedig, koelbloedig, in momenten van strijd en gevaar. Z’n enige antwoord bij een beroep op zijn medewerking in een gevaarlijk karwei was steeds: “Nou, dan moet dat maar even gebeuren”, en hij stapte op zijn fiets of op zijn motor, en ging zonder enig bedenken’.
Harmen Visser werd begraven op het kerkhof te Vollenhove. Op 20 december 1945 volgde de herbegrafenis op het kerkhof te Oudemirdum. Op de zeedijk tussen Slijkenburg en Schoterzijl staat nog steeds een kruis in de afscheiding van weg en afrastering aan de rand van het talud van de dijk.
Een sober gedenkteken met de woorden: ‘Opperwachtmeester Harmen Visser gesneuveld 16-4-1945’. Het is niet meer het oorspronkelijke gedenkteken dat in 1945 werd opgericht. In 1992 werd een nieuw gedenkteken geplaatst. Burgemeester R. Heite van Weststellingwerf sprak tijdens de onthulling de woorden: ‘Dit monument is voor mijn gevoel het symbool bij uitstek van de zinloosheid, de waanzin en de willekeur van het oorlogsgebeuren’.
Er werden kransen gelegd door de burgemeester en zijn vrouw, door de voormalige Knokploeg-Vollenhove/St. Jansklooster, door burgemeester W. Tuik van Brederwiede, door Joop Tuut namens de Knokploeg-Steenwijk, door de dochter van Harmen Visser en de kinderen van de Wethouder Heidaschool. De kinderen hadden het monument geadopteerd.
Smeding naar de polder
Maar terug naar de Noordoostpolder. Daar werd niet gelijktijdig met Vollenhove de vlag uitgestoken. Weliswaar was er geen Duits legeronderdeel in de polder, maar de dijk bij Lemmer was ondermijnd. In de polder was de angst groot – tot op het laatste moment – dat de Duitsers de polder onder water zouden zetten. Pas toen de Duitsers op 17 april Lemmer hadden verlaten volgde de opluchting en werd de Nederlandse driekleur in Emmeloord gehesen.
Landdrost Smeding reisde vanuit zijn woonplaats Zwolle naar Emmeloord om de ongeschonden polder uit handen van de commandant van de B.S. over te nemen. De entourage was sober want er stonden op de plaats van overdracht nog slechts enkele houten gebouwen. Smeding maakte tijdens deze plechtigheid bekend dat het plein van de overdracht voortaan het A.J. Knipmeijerplein zou heten. Applaus van de omstanders volgde! Een nieuwe naam kon in het nog povere straatnamenregister van Emmeloord worden bijgeschreven. Smedings wil was meestal wet. Maar dit keer ging het even anders dan de landdrost zich had gedacht.
Geen Knipmeijerplein
Knipmeijer wees het eervolle voorstel van de landdrost af. Daarvoor was enige moed nodig, want Smeding was tevens zijn werkgever. Knipmeijer kwam met een tegenvoorstel. Het zou beter zijn als het plein niet naar hem, maar naar Harmen Visser werd genoemd. De naam van de omgekomen Opperwachtmeester uit de nabije omgeving diende in de herinnering voort te leven.
Dat er een afspraak bestond tussen het in de inleiding genoemde viertal om na de oorlog geen onderscheidingen of wat dan ook te accepteren, zal Smeding bij het doen van zijn voorstel zeker niet geweten hebben. Voor het viertal was dat weigeren een principiële zaak. Zij zagen zichzelf niet echt als verzetsstrijders. Het woord strijder werd nogal aanmatigend gevonden. Met het illegale werk hadden zij slechts hun plicht gedaan en niet meer dan dat.
Zo kreeg Emmeloord zijn Harmen Visserplein. In het register van de boeken van dr. L. de Jong komt de naam van Harmen Visser niet voor. Trouwens ook de naam van Bert Knipmeijer niet. De Jong rekende hen waarschijnlijk niet tot de figuren die van nationale betekenis waren geweest.
Maar het kan ook zijn dat de historie van de regio Noordoostpolder min of meer aan De Jong ontgaan is. Zowel Knipmeijer als Visser behoorden tot de ‘gewone mensen’, die deden wat op hun weg werd geplaatst. Dat lijkt weinig, maar kan in de praktijk soms heel veel betekenen.
Bronnen en literatuur bij artikel Aaldert Pol
1. T.R. Stegeman, oud-leraar uit Meppel. Publicist en kenner van de geschiedenis van Noordwest-Overijssel. Hij tekende op 28 juni 1994 het verhaal op uit de mond van de toen 71- jarige Roel Buimer. Stegeman gaf het ooggetuigenverslag aan schrijver dezes, voor wie het nog niet eerder gepubliceerde verslag mede aanleiding was tot het schrijven van dit artikel.
2. C.C. van Baaien, Paradijs in Oorlogstijd, 1986. Dissertatie. Standaardwerk met bronvermelding en literatuurlijst.
3. Ruud Hilgers Hier heerst engelsche ziekte… pag. 284-303. In: Uit de geschiedenis van Brederwiede, 1986.
4. Aaldert Pol, Nederlands Onderduikers Paradijs. Schoklandreeks nr. 4, 1995.
Bronnen
Tekstredactie: Hans Hollestelle
Boek: Aaldert Pol, Nederlands Onderduikers Paradijs. Schoklandreeks nr. 4, 1995.
Boek: C.C. van Baalen, Paradijs in Oorlogstijd, 1986. Dissertatie.
www.canonnoordoostpolder.nl
www.emmeloord.info
www.henkvanheerde.nl
www.teunispats.nl
www.sglo.nl
www.stellingwerf.nl
www.stellingwerven.dds.nl
www.nl.tracesofwar.com
www.urkinoorlogstijd.nl
De verzetgroep van Ome Willem ( Harmen Visser ) uit Vollenhove staat mijn vader lings boven hij heet Jan van Loon en niet Jan van Roon. Hij heeft mij het verhaal verteld van wat er toen gebeurt was. Als ik deze foto bekijk weet ik 100% zeker dat het mijn vader is dus Jan van Loon met vr gr Henk van Loon
Goedendag meneer Loon,
Zojuist is de fout gecorrigeerd.
Dank voor het doorgeven.
Groet,
NOPinoorlogstijd.nl