Ik keek de dood in de ogen

Eén van de mannen die met de polder razzia is opgepakt was Ale van der Meer (1925). Zijn verhaal is opgetekend door Hylke Speerstra,  voor het boek ‘Op klompen door de Dessa‘. Het verhaal heeft de titel ‘Het lood moet eruit’. Gestart wordt met het deel met betrekking tot de oorlog. 

Luttelgeest, vrijdagochtend 17 november 1944

“[…] Bij de volgende afspraak met Hilda begon ik maar eens over Indië, maar ze wilde het eerst nog over de Tweede Wereldoorlog hebben. In de nazomer van 1944 stationeerde de Wehrmacht op het meer vlak bij de Vliegende Schoorsteen een patrouilleboot. Wegwezen dus, ik kwam op een boerderij onder IJlst terecht. Op een zondagmorgen kreeg ik van thuis de boodschap dat ik naar huis moest komen Heit wist een veiliger plek voor me. “De Noordoostpolder, daar kan je niks overkomen. Ingenieur Staf heeft zelf gezegd dat het er veilig is, en hij was tenslotte door Hitler benoemd tot ‘gemachtigde voor de oogst”

Cornelis Staf (1905-1973)

Staf had het zelfs met Seyss-lnquart besproken: de jongens die in de Nop te werk worden gesteld, zullen niet worden opgepakt.” Doordat iedereen Staf en Seyss-lnquart bleek te geloven, ben ik op zondagavond tegen tien uur dan maar naar Lemmer gelopen’ Daar zou de volgende ochtend om vijf uur een colonne jongens met een schop op het schouder naar Luttelgeest in de polder marcheren’ Jongens die niet bang waren voor werk en veilig de oorlog door wilden komen.”

“Halt!”

Luttelgeest, vrijdagochtend 17 november 1944. De lucht was grauw van de kou, maar ik kon me met het tweespan paarden achter de ploeg wel warm houden. Uit de nevel kwam een manspersoon aan paraderen, hij was al bijna bij me. Gewoon verder ploegen, dacht ik. Het was een Landwachter. Normaal gesproken waren dat niet de goochemste NSB’ers. De man had een dubbelloops jachtgeweer over zijn schouder hangen.
“Halt,” blafte hij. De paarden stopten meteen “Vort!” zei ik eroverheen. “Halt!” Hij had het jachtgeweer al in de aanslag’ “Loop jij maar met de handen omhoog voor me uit naar de polderdijk toe'”
Dit was een Fries, dat kon niet missen, dus ik zei: “Durf jij je niet in je moerstaal uit te drukken, verrader die je bent!” Hij richtte zijn dubbelloops op mijn borst. “Zeg dat nog eens.” “Je bent een verrader.”

Razzia, november 1944
Tekening van H. Rotgans over de razzia, november 1944

Een Groninger uit Zeerijp

Vlak voor me stond hij, wit weggetrokken, en hij beet me toe: Hier krijg je spijt van.” Geroep in de verte brak de spanning, over de onverharde polderdijk werd een groep kameraden als vee opgedreven. Iemand probeerde de wijk te nemen, er viel een karabijnschot, ik zag de vluchteling vooroverduikelen. Later zou ik horen dat het een Groninger was uit Zeerijp, die net als ik op de polder boerderij van ene  Meindertsma in het stro geslapen had. Hij was volgens mij het eerste dodelijke slachtoffer van de grote razzia van 17 november 1944 in de NoordoostPolder.
In aldoor langere colonnes werden we – allemaal jongens ‘in de gevaarlijke leeftijd’ – richting Lemmer gedreven’ […]”Whoin wollen Sie uns bringen?” Een jongen uit mijn rij had het lef een Duitse soldaat de waag te stellen Er volgde een correct antwoord. Vandaag moesten we naar Lemmer, zaterdag zouden we in Vollenhove zijn. Daar zouden we onze eerste warme maaltijd krijgen. Alles wees erop dat de Duitsers zich van hun goede kant wilden laten zien, en daarop bonden de Landwachtertjes in.


Toevoeging: Hindrik Bolt Deze ‘Groninger’ was Hindrik Bolt uit ’t Zand.


Er viel een gore motregen, we hadden ten slotte geen droge draad meer aan ons lijf. Het begon al te schemeren toen ik niet ver van Rutten een man in een zwart pak aan de kant van de weg zag staan. Hoe ik erbij kwam, weet ik tot vandaag niet, maar ik vroeg de heer of hij vandaag nog naar het Koudumer postkantoor wilde telefoneren met de vraag of ze “tegen de dienstmeid van boer Bouwstra aan de Ooste wilden zeggen “dat Ale onder Duitse begeleiding onderweg is naar Vollenhove”.

Armband van de Nederlandse Landwacht

Ik voegde me weer in de colonne, en had er geen erg in dat de Landwachter die me onder het ploegen aanhield en bedreigde, zich achter me in de rij verborg. “Hê,” zei hij. Ik draaide me om en hij trapte me uit alle macht in mijn kruis. Even kon ik me niet meer staande houden. Met een vlijmende pijn heb ik die avond Vollenhove gehaald.

Meisje bij de brug

Op 19 november kwamen we aan in een gehucht bij Meppel. Aardedonker was het, we stonden voor een omhoog gedraaide brug, zodat vluchten zo goed als onmogelijk was. En daar, voor die brug, bij een hoog hoekhuis, zou mij overkomen wat ik tot mijn dood zal meedragen als een van de dierbaarste momenten gedurende de hele oorlog. Ik hoorde haar stem, ze noemde mijn naam, het was Fronika. Meisje bij de brug. Daags tevoren was ze voor dag en dauw op van die massieve houten banden vertrokken uit Koudum. […] Zij kwam mijn kant op, en toen: ze hadden me dood kunnen schoppen, me in de rug schieten, maar ik liep naar haar toe en heb haar aangehaald. Het was mijn eerste en voor zover ik me herinner ook mijn laatste heldendaad in de Tweede Wereldoorlog. Weet je wat ze zei? Ze zei: “lk heb een schapenkaasje voor je meegenomen, en een kwart roggebrood.” En ze liep doodgemoedereerd met me mee verder.
“Dat meisje moet weg.” Rypke de Jonge uit Lemmer, een van mijn poldervrienden, zei het ter hoogte van Meppel. “Dat meisje moet zich hier ergens verstoppen, de ss’ers hebben zo’n mooi kind er veel te graag bij.” Even later klopte Fronika op een voordeur, die kwam even op een kier te staan, een onzichtbaar persoon moet haar hebben binnengelaten.

Postkantoor Koudum (Collectie van Lolke Folkertsma, Joure) (Herkomst: http://nostalgisch.koudum.nl)

Veel later bleek dat het postkantoor in Koudum al op zaterdagochtend 11 november het nieuws van de razzia in de Noordoostpolder, plus een levensteken van mij, had ontvangen. Dus op de boerderij aan de Ooste te Koudum wisten ze dat Ale van der Meer meeliep in de groep mannen die op transport gesteld waren om in Drenthe mangaten en tankgrachten te graven. En wie was de heer in stemmig zwart in de polder aan de kant van de weg had gestaan en de boodschap had doorgegeven Een van de vele dominees uit Urk. Hij had geprobeerd zijn Urker jongelingen ieder een bijbeltje mee te geven.

Er was geen vrolijker boerenmeid te vinden dan Fronika, maar voor het bevrijdingsfeest was zij niet te porren. Want Ale van der Meer was er niet bij. Niet uit de oorlog teruggekomen. Omgekomen, wellicht. […] Ze wist niet beter dan dat haar geliefde in Duitsland, Polen of Rusland was gevallen. Zijn laatste brief was uit Polen verstuurd: ‘Wij hebben het hier slecht, meer kan ik niet zeggen.’

Koud tot op het bot

Na Drenthe belandde hij in een werkkamp in het Duitse Haaren Voor de Wehrmacht stellingen bouwen om het Rode Leger tegen te houden. Alsmaar verder op transport, als dwangarbeider in een munitiefabriek in Bautzen, niet ver van de Oder, hier oostwaarts de rivier over. Polen. Bombardementen, mishandelingen, verhongeren, een onbarmhartige winter, nauwelijks kleren om het lijf. […] Friezen roepen wel van “liever dood dan slaaf’, maar uiteindelijk ben je toch nog net wat liever slaaf dan dood. We hadden weer eens aardappelschillen gejat, werden betrapt en kregen voor straf helemaal geen eten meer. Met een man of twaalf zaten we in een barak te kleumen, koud tot op het bot. Mijn Lemster kameraad Rypke de Jonge was ernstig ziek geworden. Dysenterie’ “Ale, voor mij zal de bevrijding te laat komen, maar jij moet gaan, jij bent sterk genoeg.”

Ik keek de dood in de ogen, er was geen uitweg meer, ik waagde de vlucht. Overdag me verbergen, bij nacht en ontij scharrelen om eten en warmere kleren te renden. […] Een hele week had ik ervan kunnen eten, maar ik besloot terug te gaan naar de jongens, die zaten te verrekken van de honger.
“Waar is Rypke?” wilde ik weten. Ze zeiden dat hij gestorven was, ze hadden hem al weggehaald. Rypke dood. Ik verdeelde het eten. Er werd me een vraag gesteld: “Wil je dan liever samen dood dan alleen overblijven?”‘ Ale van der Meer had als antwoord gegeven dat hij nu eenmaal niet een man was van alleen overleven. ‘We moeten het samen proberen.’

Voorbeeld verklaring van het Rode Kruis (Herkomst: Oktober44.nl)

“Wie is daar?”

Eindelijk was het zover dat de Duitsers de gevangenen aan het Rode Leger overdroegen, maar toen de Russen de kogelgaten in Ales moffenjas ontdeden, vertrouwden ze het niet en namen hem mee.[…] Begin juni 1945 stond ik met honderden lotgenoten aan de oostkant van de Oder grens te wachten; aan de westkant wachtten ook honderden dwangarbeiders uit het oosten die in omgekeerde richting de grens over wilden. In groepen van een man of vijftig werden we tegen elkaar geruild.’
Het verhaal over zijn thuiskomst had Ale van der Meer ook lang voor zichzelf gehouden. ‘Tenminste, voor het grootste deel. Het was in een juli nacht toen ik voor de slaapkamer van mijn oude heit en mem stond. Ik klopte op het raam, eerst heel zacht. “Wie is daar?” Mem lag waarschijnlijk wakker. “lk ben het Ale.”
“Man ga weg, dat kan niet,” riep ze, “alle kinderen zijn thuis.” Het Rode Kruis had laten weten dat ik in Polen of Rusland verdwenen was, de hele parochie had voor mijn zielenheil gebeden, er was een rouwmis gehouden.
Het lukte me de achterdeur open te krijgen, ik kwam de kamer binnen. Heit verscheen, in zijn ondergoed, kleiner dan hij me voor de geest stond. Verweesd en wat weifelend stak hij mij zijn hand toe. “Het was een hele reis zeker,” stamelde hij. “Waar is Fronika,” wilde ik weten. […] Daar wilde ik meteen naartoe, diezelfde nacht nog, maar mijn moeder smeekte me eerst naar de kerk te gaan om te biechten. Plotseling stonden twee van mijn broers naast me’ We zijn naar het schuurtje gelopen, ik kreeg een fiets mee en was die ochtend om vijf uur bij haar.’
‘En toen?’
‘Het was mooi. Het was ook leegte, alles door elkaar’ Ik ben nu even niet in staat het je te vertellen.’
De tijd heelt wonden, zet gesloten deuren soms weer op een kier’ Hij zette de fiets tegen de muur van de oude boerderij aan de Ooste. Hoogzomer, bij het krieken van de dag. Als oorlogsslaaf was hij terug bij haar, Samen snoven ze de geur op van kruidig hooi en vers ochtendgras, ze hoorden rammelende melkemmers en knechten en meiden die de koeien riepen, maar hij kon het nog niet ervaren als een nieuwe dageraad. Hij stond daar dan wel met twee armen om zijn geliefde heen, maar binnen in hem smeulde er een ruïne. […]

Pas vier dagen later had hij werk. ln het vervolg elke dag op de fiets naar Lankhorst Touwfabrieken in Sneek. Op een avond kwam hij thuis en lag de oproep voor militaire dienst op tafel. Het duurde niet lang of hij wist dat hij naar Indië moest.

Meer lezen? 

Titel: Op klompen door de Dessa
Auteur: Hylke Speerstra
Uitgeverij: Atlas Contact
Online:  Books.Google.com [deels]

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *