Grootscheepse razzia in polder op 17 november 1944.

Bron: De Noordoostpolder 17 november 1994

Reinier ten Napel: ‘Voor mij is het als de dag van gisteren’

NOORDOOSTPOLDER -Precies vijftig jaar geleden (1994), op 17 november 1944, grendelde de gevreesde Hanns Albin Rauter, Höhere SS und Polizeiführer in Nederland, de polder af om een grootscheepse razzia uit te voeren. Met een geweldige overmacht van vierduizend manschappen leidde hij persoonlijk vanuit de dichtbij Vollenhove gelegen Oldenhof de operatie. Tijdens zijn proces zou hij later verklaren dat de wapendroppings – er zijn er drie geweest in de polder – de belangrijkste reden waren voor de actie en dat het tevens ging om een legeroefening.

Of het door hem genoemde motief wel het belangrijkste is geweest kan betwijfeld worden, omdat ook elders veel klopjachten werden gehouden. In Rotterdam en Den Haag werden bijvoorbeeld meer dan zestigduizend mensen opgepakt; steeds meer mankracht was nodig om de zware verliezen van de Duitsers aan te vullen.

Op 17 november trokken de Duitsers met het geweer in de aanslag in tirailleurslinie (de aanvallers naast elkaar lopend, meer of minder breed verspreid) de polder in, zodat niemand zou kunnen ontsnappen. Van de tweeduizend gevangen genomen mannen werden meer dan duizend afgevoerd naar Duitsland. Het aantal dat het drama van 17 november, na vijftig jaar, nog kan navertellen wordt steeds kleiner. Reinier ten Napel kan dat nog. Voor hem is het nog als de dag van gisteren. Vijftig jaar geleden gebeurd, maar voor hem niet verjaard. ’s Nachts kan hij er nog van wakker liggen. Hier volgt zijn verhaal.

Reinier ten Napel kan de grootscheepse razzia nog navertellen. Een gebeurtenis na vijftig jaar, maar voor hem niet verjaard. ’s Nachts ligt hij er nog wel eens wakker van.

Gebrek aan alles

Jongeren kunnen zich maar moeilijk voorstellen wat de bezettingstijd precies heeft betekend. Je moet dat aan de lijve ondervonden hebben. Oorlog en bezetting betekenden: gebrek aan alles. Zelfs aan de eerste levensbehoeften: brood en warm eten. Gebrek ook aan allerlei gebruiksvoorwerpen. In de landbouw was er gebrek aan benzine en olie en was men aangewezen op de hand en spandiensten van mens en dier, van paard en os. Als je dat vergelijkt met wat er thans in één dag met kolossale machines gedaan kan worden, dan is er sindsdien heel wat veranderd. De Duitse bezetter had belang bij de verbouw van aardappels, tarwe, gerst en rogge. De polder kreeg zowaar een voorkeursbehandeling. En zo ontstond de weg voor velen, hetzij kantoormensen, fabrieksarbeiders of studenten, naar wat later het Nederlandse Onderduiker-paradijs (NOP) werd genoemd. Al die werkers werden ondergebracht in barakken.

‘Verjaardagskaart’

Het gebeurde in het jaar ’43 dat ik op 26 januari ’s middags thuis kwam. Ik had een paar uur vrij genomen van het werk bij de firma Hammers, een smederijconstructiewerkplaats. Ik was namelijk die dag jarig. Mijn grootmoeder overhandigde mij bij binnenkomst ‘de verjaardagskaart’ met de melding ‘keuring voor werk in Duitsland’. Daarop nam ik contact op met prof. Mulder, theologisch docent te Kampen en verzetsman. Hij adviseerde mij om op het platteland werk te zoeken bij een boer. Ik zag er niet direct uit als een ervaren boerenzoon. Maar ik kende het werk wel, want mijn moeder was een boerendochter en woonde met pa boven de boerderij toen ik werd geboren.

Mijn vakopleiding kreeg ik op de ambachtsschool te Zwolle en na voltooiing wist ik een baantje bij Hammers te krijgen. Daar werkte ik zo’n zes à zeven jaar als machinebankwerker, totdat die ‘verjaardagskaart’ kwam. Een oom, winkelier in landbouwspullen, kon mij aan een onderduikadres helpen bij een boer in Windesheim, waar ik met de schop en met paard en wagen leerde omgaan. Ook moest ik daar de koeien melken. Daar was ik tot september ’43 toen ik weer in mijn gewone vak terug kon komen bij de firma Penning te Kampen. Dit bedrijf had nauwe contacten met het verzet. In september’ 44 liep het fout en moesten alle personeelsleden onderduiken. Zo kwam ik via het Kampereiland, waar ik aanvankelijk bij familie was ondergedoken, in de polder terecht.

‘Hände hoch’

Ik werd paardenknecht bij domeinboer Löhr in de buurt van kamp Oostvaart. Mijn kennis van machines kwam me uiteraard ook goed van pas. De morgen van de 17de november begon heel gewoon. Aangekomen bij de boerderij, waar ik al het voorkomende werk moest doen, zoals eggen, ploegen, met de cultivator werken en een vracht bieten of aardappels naar Marknesse brengen, zou ik, zoals gewoonlijk van de ploegbaas horen wat er die dag moest gebeuren. Op die bewuste morgen kwam hij iets later dan gewoonlijk uit Blokzijl. Toen hij arriveerde vertelde hij aangehouden te zijn door Duitsers bij de ingang van de polder, maar dat hij toch was doorgelaten. Ik hoorde het verhaal met verbazing aan.

Maar tijd om erover na te denken was er niet. Het was wat nevelig en plotseling werd ons toegeschreeuwd: ‘Hände hoch’. Soldaten, lopend in gevechtslinie, kwamen op ons af. Alle jongens en mannen werden in enkele polderkampen verzameld en na selectie -wie vrijuit kon gaan had geluk en mocht weg – op transport gezet. Zonder eten en drinken ging het in looppas richting Vollenhove. Bij het verlaten van de barakken konden we de zwijnentroep nog zien: verspreid liggende etensresten en omver geschopte tafels en stoelen. Echt een zwijnenstal! Bij de brug naar Vollenhove stonden enkele Duitse officieren, die bepaalde mensen selecteerden en uit de groep lieten stappen. Daarop werden ze afgevoerd.

Doodsstrijd

We werden naar een gymlokaal in Vollenhove gecommandeerd. Hier was een oponthoud van enkele dagen, met weinig eten (brood) en drinken (water). Op de grond lag wat stro om op te slapen. Diepe indruk maakte het toen een Duitser binnenkwam en zei, dat hij over twee uur twee man kwam halen om dood te schieten. Hij liet weten dat ze daartoe waren gedwongen, omdat er na de telling teveel verdwenen waren. Ze hebben er inderdaad twee gehaald, maar ik weet tot op heden niet of ze ook doodgeschoten zijn. Wel weet ik nog hoe tergend langzaam de tijd verstreek; minuten worden uren als een mens de doodsstrijd voert.

Hierna werden we gedwongen om te voet, bepakt met wat we nog hadden, naar Meppel te gaan. Het was een eindeloze stoet. In Meppel werd toegestaan bezoek te ontvangen en zo kregen we wat extra’s van verloofde, vrouw of familie: het meest nodige aan kleding, wat eten en Nederlandse papieren. Vandaar ging het op transport naar Haren/Ems, waar we aan de schop werden gezet om loopgraven en schuttersputten te graven. Het eten bestond slechts uit vierhonderd gram brood en wat waterige soep. Dat duurde tot Weihnachten 1944.

Kazerne

Registratiebewijs van de krijgsgevangene Ten Napel. Desired destination: Kampen

De kerst van ’44 zal me altijd bij blijven. Toen drong een horde soldaten het schoollokaal binnen, ons bevelend alles in te pakken en te volgen. We werden in treincoupés geperst, de deuren vergrendeld en de ramen verzegeld. Veel soldaten rond en in de trein. Die nacht was er één om nooit te vergeten en die morgen daarop ook niet. Op het perron van station Oldenburg – toen wist ik die naam niet – hield de trein stil en was het weer alles soldaten wat je zag. We moesten in colonne marcheren, dwars door de stad. Een oudere man die naast mij liep en de grote vierkante gebouwen in het oog kreeg zei: ‘Dat zit niet goed met ons’. Het commando werd gesnauwd: ‘Naar binnen met je spullen, deponeer ze op de (stapel) bedden en kom daarna naar buiten en stel je hier op in het gelid’. Het gebouw bleek een kazerne te zijn. Daarna werd ons, onder het toeziend oog van een hoge piet, toegeschreeuwd dat we vanaf dat moment militair waren.

Vele aanvallen

Reinier ten Napel in Duits uniform, ingeschreven onder nummer 8574, met op de foto het stempel van de Duitse adelaar en hakenkruis.

We werden opgeleid als gewone rekruten met geweer en marsen. Later werden we omgeturnd tot het bedienen van de drieling gevechtsmitrailleur, die als Flak-afweer diende. Deze mitrailleurs werden achter of voorop de treinen geplaatst om vijandelijke vliegers op een afstand te houden. De trainingen duurden ongeveer tot begin maart ’45. We werden toen groepsgewijs in verschillende richtingen weggezonden. Ik kwam terecht in de buurt van Kassel en Hannover. Het front was dus dichterbij gekomen en de geallieerden rukten op naar Berlijn. De Duitsers wisten niet precies wat ze met ons moesten doen en hadden geen plek om ons achter te laten. We werden vaak met andere soldaten per trein vervoerd en stonden bloot aan de vele aanvallen van geallieerde vliegers. Bij Kassel werden we na veel weken van omzwerven aan ons lot overgelaten.

Op Paasdag waren we getuige van het zichzelf doden van enkele officieren. Tenslotte hadden wij het geluk door een Duitse boerenfamilie uitgenodigd te worden om te komen eten en de nacht door te brengen in het hooi. Er werd wel gezegd, dat, wanneer de Amerikanen kwamen, we onmiddellijk geroepen zouden worden om te vechten. Dat gebeurde inderdaad, maar we bleven waar we zaten. Even later verlieten we de boerderij en kwamen naar buiten. Daar stonden de Amerikanen voor onze neus en … werden wij krijgsgevangen gemaakt.

Lange reis

We hadden geen papieren meer, geen enkel bewijs dat we Nederlander waren. In de Flak-stelling bij Kassel lagen onze papieren. Toen begon een lange reis, een onvoorstelbaar lange omweg, naar Kampen. Tienduizenden gevangenen bij elkaar, volle kampen, vele nationaliteiten. Dan weer hier, dan weer daar naar toe, totdat we tenslotte werden afgevoerd naar Marseille in Zuid-Frankrijk. Daar werd eindelijk naar onze nationaliteit gevraagd en genoteerd dat we Nederlander waren. Maar we bleven ‘prisoner of war’ en het einde van de reis was nog lang niet in zicht. Grote spanningen deden zich voor onder de krijgsgevangenen.

Gevangen genomen door de Amerikanen. Opnieuw ene nummer: 1846962

Onvoorstelbaar veel ellende: afgematte oude krijgsgevangenen, die op de latrine hun evenwicht verloren en in de drek vielen; waterrantsoenen, die totaal onvoldoende waren. Als je probeerde een extra bekertje water te halen dan werd je in elkaar geslagen. Soms kon je met het papieren bekertje nog wat water uit een geultje scheppen. En ’s nachts moest je ook nog uitkijken, omdat er veel gestolen werd. Mede-krijgsgevangenen die hun broodrantsoen van vier dagen in één keer opaten, probeerden de volgende dagen het voedsel te jatten van de makkers. Een enkele keer was het mogelijk om samen de lasten te dragen. In Marseille was het vreselijk koud en daar kon ik ’s nachts op de stenen grond mijn grote legerjas delen met een Kamper maat. Begin september 1945 kwam voor mij de bevrijding. Dat was bijna vier maanden na de bevrijding van de polder op 17 april. In die vier maanden hadden we meer meegemaakt dan in de vier voorafgaande jaren.

In de Kamper courant werd een dankbetuiging geplaatst, waarin met name Knipmeijer wordt genoemd
Mede namens Ouders, Vrouwen en Verloofden, betuigen,wij hierbij onzen hartelijken dank aan de heeren: Knipmeijer, Rutgers, Fien en Kroes, voor de onbaatzuchtige wijze waarop zij hebben meegewerkt, om ons uit de onverdiende krijgsgevangenschap terug te krijgen.J. AARTEN.
J. KROES.
A. DE LANGE.
R. TEN NAPEL.
G.J. SCHRIJVER.
J. P. SLEURINK.
W. J. TUINMAN.
W. WINKLER.

Gastles over de Razzia

Emmeloord – Ook op de Bonifatius MAVO werd deze week aandacht besteed aan de razzia van 17 november 1944. Dinsdagochtend gaf Jac. de Graaf een gastles over de gebeurtenissen van toen. Hij vertelde over zijn belevenissen tijdens en na de razzia. Op de foto ziet u de heer De Graaf op de rug, met een aantal leerlingen uit klas 4. Vanmiddag (donderdag) zullen vier leerlingen bij de officiele herdenking zijn in de Nieuw-Jeruzalem kerk.