De B-17 van piloot Bob Harrah


Terug naar ‘Luchtoorlog’


Door: J. de Lange in 1992

7 juli 1944

Op de luchtmachtbasis Kimbolton in Engeland, vlakbij de nabijgelegen stad met dezelfde naam, maken de vliegtuigbemanningen zich in de vroege ochtend op voor een nieuwe aanval op Duitsland.

KimboltonAirfeld
Kimbolton Airfield in Cambridgeshire, Engeland. De thuisbasis van het Amerikaanse 525 Squadron.

Kimbolton is de thuisbasis van de 379e Bombardment Group (379 BG) van de Achtste Amerikaanse Luchtmacht. 379 BG staat onder bevel van kolonel Maurice Preston. Eén van de machines die klaargemaakt worden is de B-17G serienummer #42-31189 van het 525e Squadron. Een “vliegend fort” zoals de Nederlanders zo’n toestel noemen.

B-17G Queenie
Zijaanzicht van een Amerikaanse B-17G Flying Fortress. Het vliegtuig had vier motoren en een bemanning van 10 personen. Piloot Bob Harrah had maar 9 bemanningsleden (één zijschutter ipv, twee).

Missie Leipzig

In alle vroegte van die 7e juli 1944 komt op het vliegveld Kimbolton “Field Order 426” binnen met uitvoerige bijzonderheden over een aanval op de stad Leipzig. Het vliegveld komt tot leven en ook de bemanningsleden van de B-17 “Paragon” (Paragon: toonbeeld van volmaaktheid, diamant van meer dan 100 karaat) worden gewekt voor een bombardementsvlucht. Na een stevig ontbijt worden de vlieguitrusting en de parachutes opgehaald.

Daarna volgt de briefing: aan de hand van een reusachtige kaart laat een officier de route zien die gevlogen moet worden naar het doel van die dag. De mannen horen ook dat er een vrij goed georganiseerde verzetsbeweging in Nederland bestaat. Als er iets mis zou gaan – bijvoorbeeld een noodlanding in dat land – moeten ze zich, indien ook maar enigszins mogelijk, niet bij de Duitsers melden. Ze zullen dan moeten proberen contact te zoeken met de verzetsorganisatie. Of die organisatie zal dan op één of andere manier contact zoeken met hen. De bevelen van de verzetsmensen moeten nauwkeurig opgevolgd worden en bemanningsleden dienen er voor te zorgen, dat door hun stommiteiten geen Nederlanders de dupe worden van hun vaderlandslievende houding.

Kimbolton
Personeel van de Amerikaanse 8e Luchtmacht vermaakt zich op Kimbolton Airfield met een potje American Football.

Bemanningsleden

In die vroege ochtend gaan de negen bemanningsleden aan boord van hun vliegtuig: gezagvoerder eerste luitenant Robert M. Harrah, de tweede piloot tweede luitenant Robert E. Giles, navigator tweede luitenant Richard M. Tracy, bommenrichter tweede luitenant Joseph L. Ashbrook, radiotelegrafist sergeant John Alexanian, boordwerktuigkundige technisch sergeant Philip Cimino, buikkoepelschutter staff sergeant Kenneth E. Mays, rompschutter staff sergeant Frank E. Garofalo en staartschutter staff sergeant William R. Campbell.

Het belooft een mooie, zonnige dag te worden en de mannen zijn in een opperbeste stemming. Ze zijn trots op hun “kist” de “Paragon” en ze zijn vol vertrouwen in een goede afloop.

WaistGunner
Achter de vleugels was de plek voor de zijschutters (waist gunners). Vooral op grote hoogte waren deze boordschutters door de open zijluiken overgeleverd aan de vrieskou.

Een noodlanding

Het doel van de aanval is Leipzig en als ze boven de stad aankomen, constateren ze dat er veel afweervuur is. Niettemin leveren ze hun vracht op de plaats van bestemming af. Wel wordt één van de motoren boven het doel geheel uitgeschakeld door luchtafweer en een andere voor de helft. Op de terugweg worden ze vergezeld door vier P-38 Lightning jachtvliegtuigen.

Ongeveer een uur na terugkeer van het doel valt de eerste motor uit. De mannen komen tot de conclusie, dat zij met hun zwaar beschadigde machine Engeland nooit zullen bereiken. Gezagvoerder Bob Harrah probeert zo lang mogelijk in de formatie te blijven. Helaas, boven Nederlands grondgebied kan hij het toestel niet langer op hoogte houden. Hij laat de machine uit de formatie zakken om een geschikt terrein voor een noodlanding te zoeken.

Als eerste piloot Bob Harrah rond half één het water van het IJsselmeer voor zich ziet en als bovendien een volgende motor het begeeft, is dat voor hem het sein om het bevel “bail out” (springen!) te geven. Door de zijdeur in de romp verlaten Alexanian, Cimino, Garofalo en Mays de machine. Door het ontsnappingsluik in de neus gaan Campbell, Tracy, Ashbrook, Giles en Harrah met hun parachute het luchtruim in.

De “Paragon” komt rond 12:45 uur neer in ondiep water net binnen de ringdijk van de Noordoostpolder op kavel C40 langs het tegenwoordige Onderduikerspad, niet ver van het huidige dorp Espel.

KimboltonCrash
Na een geslaagde buiklanding op Kimbolton Airfield drommen nieuwsgierigen om deze B-17 Flying Fortress van het 525 Squadron.

De Duitsers stellen naderhand vast, dat het toestel voor ongeveer 30-40% is beschadigd. In hun rapport vermelden zij, dat de bemanning vermoedelijk is ontkomen. Er is niemand in of rond het vliegtuig aangetroffen. Volgens dat rapport staan op de romp de letters FR, dan de Amerikaanse ster en daarnaast een X. Op het staartstuk staat in een grote zwarte driehoek met gele omranding een witte letter K.

Jacob Muller

Jacob Muller woont in de oorlogstijd met zijn gezin in Vollenhove, evenals zijn zwager Marten Kingma. Beiden zijn aannemer van beroep en houden zich bezig met de bouw van boerderijen en burgerwoningen in de nieuwe polder. In Emmeloord worden eind 1943 de eerste stenen huizen gebouwd door de firma Kingma-Muller.

JacobMuller
Jacob Muller gefotografeerd na de oorlog. Hij overleed op 18 juli 1993 in Drachten.

Op die bewuste vrijdag 7 juli 1944 is Jacob Muller voor zijn werk in Emmeloord. Hij ziet een bommenwerper laag overkomen en omdat hij in dit soort gevallen al enigszins getraind is volgt hij, afwachtend, het drama. Op een gegeven moment ziet hij de eerste parachute naar beneden komen. Hij loopt direct naar zijn auto waarin een verborgen verrekijker ligt. Tijdens het lopen ziet Muller achtereenvolgens nog eens acht parachutes naar beneden komen en hij begeeft zich onmiddellijk in de richting waar hij vermoedt, dat de vliegers aan de grond gekomen zijn.

Heikens

Er voegt zich een jongeman bij hem die hij herkent als Heikens, een M.T.S.-er uit Winschoten die noodgedwongen naar de Noordoostpolder is gekomen en nu werkzaam is bij Kingma-Muller. Heikens vraagt of hij mee mag, want hij begrijpt wel wat Muller van plan is. Muller zegt dat hij het voorlopig wel alleen af kan en dat er geen onnodig risico genomen dient te worden.

Daar waar het riet minder hoog is, kan hij zich oriënteren op de watertoren van Kuinre en de schoorsteenpijp van het stoomgemaal Tacozijl bij Lemmer [tegenwoordig het Woudagemaal. red.]. Tenslotte komt hij na uren zwerven in de omgeving waar hij de vliegers vermoedt, maar hij ziet alleen maar riet en nog eens riet.

JacobMullerEisenhower
Officiële dankbetuiging die na de oorlog namens president Dwight D. Eisenhower werd gegeven aan Jacob Muller omdat die Amerikaanse militairen had geholpen te ontsnappen aan de Duitsers.

De eerste vijf gevonden

Jacob Muller: “Op zeker ogenblik meende ik fluiten te horen, ik bleef staan, keek om me heen en liep weer verder. Toen, na weer fluiten en weer blijven staan, kwam er iemand uit het riet tevoorschijn en liep naar mij toe. Zijn shirt was open en hij liet me een plaatje zien dat om zijn hals hing. Verder geen woorden, want we spraken elkaars taal niet. Ik kreeg wel zijn vertrouwen; hij was één van de negen!”

Muller begint dan op de vingers uit te tellen, dat hij negen parachutisten heeft zien springen. De man is er één van en hij knikt dat hij Muller begrijpt. De aannemer wijst in verschillende richtingen en wil van de Amerikaan weten in welke richting ze verder moeten gaan. Hij wijst richting Lemmer en de mannen gaan samen verder. Na enige tijd bespeurt Muller met behulp van de verrekijker iets. Ze lopen verder, steeds loerend door de verrekijker. Wanneer de Amerikaan de verrekijker weer gebruikt, komt er een glimlach op zijn gezicht: hij herkent vier kameraden. Als ze bij elkaar zijn, is er een moment van handen schudden en elkaar op de schouders slaan.

Muller neemt hen mee naar een in aanbouw zijnde boerderij van de firma. Werkers zijn daar bezig met het bouwen van drie cultuurboerderijen. Als Muller en de Amerikanen de middelste van de drie boerderijen beginnen te naderen,verbergt hij de vijf vliegeniers in het riet. Vervolgens gaat hij poolshoogte nemen. De mensen die daar aanwezig zijn hebben weten van niets. Muller licht hen in en met drinkkannen gevuld met water gaat hij weer op stap naar de Amerikanen. En dan gaat er voor het eerst iets mis: hij kan hen niet terugvinden. Na langdurig zoeken zonder resultaat komt uitvoerder Klaas Damstra bij hem en enigszins verspreid van elkaar gaan ze opnieuw zoeken. Damstra vindt de groep en eindelijk kan er gedronken worden.

De polder uit

Voor het werk van de Espelervaart tot aan de Westvaart ligt ongeveer zeven kilometer smalspoor. Met de vijf vliegers gaat Muller langs dit spoorlijntje richting Emmeloord. Als ze dicht bij Emmeloord komen, wordt het vijftal weer in het riet verborgen. Om ze te kunnen terugvinden, plaatst Muller een stuk lat in de grond tussen het spoor, 20 meter naar rechts zit het groepje, onzichtbaar.

Muller laat één van hen zijn naam op een papier schrijven, hij steekt dat bij zich en gaat alleen verder op verkenning. Onderweg komt zijn uitvoerder Piet Sandra hem tegemoet. Die weet in welke richting Muller gegaan is en hij maakt zich wat ongerust, omdat er wel honderd Duitsers in en om Emmeloord rondscharrelen. Muller vraagt waar de soldaten zoeken en als Sandra vertelt dat ze over de Espelervaart gegaan zijn, antwoordt Muller laconiek: “Nou, dan hebben ze de ruimte tot Urk!”. Aan uitvoerder Sandra vraagt Muller dan om naar Heikens te gaan en hem te vragen bij Muller in de werkkeet te komen. Zelf gaat hij naar het kantoor van het werkkamp en aan de daar aanwezige arbeiders vraagt hij of ze gebruikte werkkleding hebben. Afgesproken wordt, dat ze met die kleding naar de pont Lemstervaart zullen gaan en vandaar langs de Lemstervaart richting Lemmer tot ze iemand met de vliegers ontmoeten. Die kunnen zich dan snel verkleden, en zich weer verdekt opstellen.

Heikens’ hulp

In de keet komt Heikens bij Muller. Muller vraagt hem of hij nu wil helpen. Heikens verklaart zich graag bereid. Muller geeft hem het papier met de naam van één van de vliegers en legt hem uit waar hij het stuk lat in de grond kan vinden. Daar moet Heikens de groep zoeken, het papier laten zien en vervolgens oversteken naar de Lemstervaart. Dan langs het kanaal richting pont lopen tot hij de arbeiders zal tegenkomen. Nadat de vliegers zich verkleed hebben moet Heikens hun kleding meenemen naar het werk in Emmeloord en daar goed verstoppen.

Het lukt allemaal; bovendien is er onderweg naar de Lemstervaart nog een zesde parachutist bij gekomen die daar ergens rondzwierf.

Nadat Jacob Muller alles geregeld heeft, rijdt hij naar Vollenhove om iemand met een tweede auto te halen. Dit bij het bedrijf Kingma-Muller dat boerrijen bouwt in de polder. Frank Kingma verklaart zich bereid en belooft de gaspot op te stoken. Ondertussen heeft Muller in Vollenhove de boodschap gekregen dat hij in Blokzijl verwacht wordt bij de heer Jansen.

G. Weijs

Eerst gaat Muller naar huis om zijn vrouw in te lichten en om haar te vragen maatregelen te treffen, zodat de kinderen niet thuis zullen zijn. Dan gaat hij naar Jansen in Blokzijl waar hem wordt gevraagd contact op te nemen met G. Weijs. Weijs weet meer over een paar vliegers die zich in de buurt van kamp Schoterbrug ophouden. De man stemt toe op voorwaarde dat de Amerikanen nog diezelfde avond opgehaald worden.

Muller vertrekt richting Emmeloord, waar bij de pont alles snel gepiept is. In elke auto drie man erbij en … rijden maar! Even dreigt het mis te gaan als bij de pont Oostvaart eerst een schip doorgelaten moet worden! Muller vraagt de pontbaas of hij gezien heeft wat er in de lucht is gebeurd en die vraag wordt bevestigend beantwoord. Waarop Muller zegt: “Laat ons gauw op de pont, dan mag jij ze zelf overtrekken!”. De pontbaas laat het naderende schip wachten en trekt het gezelschap over.

In de woning van de familie Muller kunnen de zes Amerikanen zich wassen en wat opknappen. In de loop van de avond komen leden van een verzetsgroep in Vollenhove. Zij brengen de zes vliegeniers naar slaapplaatsen bij vertrouwde mensen.

Weer één erbij

Zo langzamerhand is het die vrijdagavond al tien uur geworden en Muller is al twaalf uur met zijn “karweitje” bezig. Het wordt tijd om in bad te gaan en schone kleren aan te trekken. Plotseling komt mevrouw Muller in de badkamer met de mededeling, dat er aangebeld wordt. Dat is even schrikken, want het is “spertijd” en dan mag niemand meer op straat zijn. Het valt mee, het is iemand van de ziekenbarak Vollenhove. De boodschap luidt, dat er parachutisten in kamp Emmeloord zijn. Muller vraagt zijn vrouw te zeggen, dat ze moeten doorgeven dat hij de volgende morgen, zaterdag, zal komen.

Die zaterdagmorgen moet er eerst gezorgd worden dat de twee vliegers bij Weijs in Blokzijl weggehaald worden. Het blijkt er maar één te zijn en daarmee is ook de vraag opgelost waar de zesde man, die zich voegde bij het groepje van Heikens, vandaan is gekomen. Na de oorlog blijkt, dat de man die één nacht in Blokzijl doorbracht de eerste piloot Robert M. Harrah was. Op een motorfiets is hij door Weijs gehaald. Nu zijn er in Vollenhove dus zeven bemanningsleden van de “Paragon”. Dezelfde dag nog worden ze naar een verzetsgroep in Meppel gebracht waar voor verdere begeleiding is gezorgd.

De laatste twee

Jacob Muller gaat naar Emmeloord en hoort daar het volgende verhaal: vrijdagavond heeft Piet Sandra een boodschap gekregen van Krikke, wiens baggermolen in een zijtocht (brede sloot) van de Espelervaart ligt. Krikke zegt, dat daar twee parachutisten aan boord zijn die door werknemers van Krikke verborgen worden gehouden. Sandra neemt contact op met de arbeiders. Zij hebben de Amerikanen ‘s avonds opgehaald en in het werkkamp onderdak verschaft. Toen het zaterdagmorgen nog rustig was in het kamp en nog niet licht buiten, hebben deze mensen, om ontdekking te voorkomen, de twee vliegers met een bootje over de Urkervaart gevaren en in een schuilkeet ondergebracht.

Dit verhaal krijgt Muller in Emmeloord te horen. Hij weet nu waar de twee verblijven, maar zo mooi als het weer de dag ervoor was, zo slecht is het die zaterdagmorgen. Guur en nat.

Muller vraagt de arbeiders het tweetal een beter onderkomen te bezorgen. Hij stelt voor hen naar een gereed zijnde cultuurboerderij aan de Kleiweg te brengen. Later op de morgen hoort Muller van de arbeiders, dat het gelukt is en dat ze nu boven de bijkeuken in het zogenoemde “knechtenkamertje” verblijven.

‘s Middags gaat hij naar kampbeheerder Bekebrede. Die heeft eten en drinken genoeg in de kampkeuken en aan Muller’s verzoek of hij hiervan wat klaar wil maken en inpakken, geeft hij direct gehoor. Samen gaan ze met de auto naar de boerderij aan de Kleiweg. Eten en drinken worden bij de vliegers achtergelaten en aan de Amerikanen vraagt men of ze kunnen fietsen. Dat is het geval en dan wordt afgesproken, dat ze ‘s avonds om zes uur gehaald worden.

Bekebrede wordt weer thuis gebracht en met de arbeiders wordt afgesproken, dat ze om zes uur met twee extra fietsen bij de Kleiweg zullen zijn. Muller gaat weer terug naar Vollenhove.

Bijlsma zijn bijdrage

K. Bijlsma, chauffeur bij aannemersbedrijf Kingma in Vollenhove:

“Ik kreeg op die bewuste 7e juli een seintje dat ik met de auto naar de pontveer over de Enservaart moest rijden.
Daar aangekomen stond Muller met iemand, die ik niet kende, mij op te wachten. Ze hadden daar zes vliegeniers in het riet verborgen en vroegen of ik ze mee wilde nemen naar Vollenhove. Zij waren beide met een luxe wagen en stelden voor om met een tussenafstand van 1 km achter elkaar de polder uit te rijden.
Bij onraad zou men keren en mij waarschuwen. De heren zag ik niet terug en ik dacht dat alles in orde was. Maar aangekomen bij De Voorst kreeg ik de schrik van mijn leven, want bij het gemaal stonden veel Duitse soldaten, die intussen op zoek waren gegaan naar de vliegeniers. En die vliegeniers zaten nota bene bij mij op de open wagen. Ik kon nog juist op tijd het stuur naar rechts gooien en de richting van Kadoelen inslaan. Daar ben ik toen de polder uitgereden.”

(Bron: “Chauffeur in Oorlogstijd”, Aaldert Pol in “De Polderkrant”, 23 maart 1992)

Dankbaar dat ook dit karwei weer goed is afgelopen, zegt Muller tegen zijn vrouw: “Toch is het de moeite van zorgen en risico waard geweest: alle negen tot zover in veiligheid!”

KavelC40 in 1947
Op de website www.historische-luchtfoto.flevoland.nl kunnen luchtfoto’s worden bekeken van de Noordoostpolder door de jaren heen. In 1947 lag het wrak van de B-17 ‘Paragon’ nog altijd op kavel C-40 bij Espel.

Hoe het afliep; de vluchtroutes


Aan bemanningen van Engelse en Amerikaanse vliegtuigen die tijdens een vlucht naar of van Duitsland werden neergeschoten, is van het begin af aan in ons land hulp verleend. En dat ondanks het feit dat daar de doodstraf op stond.

De pilotenlijnen liepen allemaal via het zuiden van ons land: Eijsden, Chaam, Baarle-Nassau, Stramproij, enz. Wanneer een lid van de bemanning van een neergestort vliegtuig op een vertrouwd adres was aangekomen, moesten vliegerpak en vliegerlaarzen worden verwisseld voor burgerkleren en schoeisel. Daarna werd onderzocht of de man betrouwbaar was, want soms probeerden de Duitsers met spionnen binnen te dringen in de opvangorganisaties.

Na enige tijd moesten de vliegers dan vanuit hun schuiladres naar de grensovergangen in het zuiden van ons land worden gebracht. Dikwijls gebeurde dat met auto’s (vrachtauto’s, ambulances, politiewagens), maar ook vaak per trein of zelfs op de fiets. Vrouwen en meisjes waren meestal de begeleiders. Als aan de grens alles goed ging, dan werden de mannen overgedragen aan Belgische verzetsgroepen.

Harrah, Giles, Ashbrook en Mays 

Terug naar Vollenhove. Door verzetsmensen uit die plaats werden de negen bemanningsleden van de “Paragon” naar Meppel gebracht. Gezagvoerder 1e luitenant Robert M. Harrah vertelt: “Na onze landing in de Noordoostpolder liep ik weg van de plaats waar ik was neergekomen. Het was die dag, 7 juli 1944, erg warm en ik tot ik doodmoe was. Ik was mijn richtingsgevoel kwijt. Terwijl ik lag te rusten, hoorde ik stemmen van jonge mannen. Ik hoopte dat het Nederlanders waren, stond op en de jongemannen kwamen naar me toe. Eén van hen sprak voldoende Engels om elkaar te kunnen begrijpen (Arie de Zeeuw uit Amsterdam; JdL) De beide mannen namen me mee naar een houten barak van een polderopzichter. Ik kreeg daar werkkleding en gaf hen alles wat ik bezat. Daarna werd ik op het toilet van het kantoor verborgen tot het tijd was om te vertrekken. De opzichter nam mij mee op zijn motorfiets naar zijn huis. Voor we vertrokken vertelde hij, dat we de vaart moesten oversteken met een pont. We staken de vaart over en de opzichter reed een eindje door en deed toen alsof er iets niet in orde was met de motorfiets. Totdat ik bij hem was en toen: vol gas!, naar zijn huis in Blokzijl. Daar kreeg ik te eten en bracht de nacht door bij de familie Weijs.

Vollenhove – Amsterdam

De volgende dag, zaterdag, werd ik met een auto naar Vollenhove gebracht. Ik werd daar herenigd met Bob Giles, Joe Ashbrook en Ken Mays. We kregen daar opnieuw kleren en een Nederlands persoonsbewijs. Van Vollenhove gingen we via Meppel met de trein naar Amsterdam waar wij vieren begroet werden door de politie-inspecteur R. de Jong.

“Terwijl wij voor het Centraal Station met De Jong stonden te wachten op een tram, stak een Duitse officier de straat over en zei iets tegen me. Op dat moment dacht ik dat alles verloren was. Maar De Jong haalde zijn aansteker tevoorschijn en gaf de Duitser een vuurtje. Hij bedankte vriendelijk en vervolgde zijn weg …”

Van Eindhoven naar België

Na een paar dagen Amsterdam vertrok het viertal op 11 juli met de trein naar Eindhoven. Nog diezelfde dag arriveerden ze in het Brabantse Erp. Ze kregen onderdak bij de familie Otten, bekende pilotenhelpers. Tijdens hun verblijf daar maakten de mannen zich verdienstelijk met het plukken van kersen en met het doppen van erwten. Op 14 juli vertrokken Giles en Ashbrook naar het Brabantse plaatsje Dinther. Drie dagen later vonden Harrah en Mays onderdak in Schijndel bij de familie Van den Boogaard.

FamilieOttenErp
Van links naar rechts op de foto: Harry Otten, Thea Otten, piloot Bob Harrah, buikschutter Ken Mays, Antoinette Otten en Gerard Otten. De familie Otten in Erp in Noord Brabant hebben zeer veel geallieerde vliegeniers geholpen te ontsnappen.

Hoofdkwartier van de Gestapo

Luitenant Bob Harrah: “Op 22 juli fietsten Ken Mays en ik naar de Belgische grens. Twee mannen vergezelden ons. Toen we de grens bereikten, namen zij afscheid en droegen ons op om ons verborgen te houden in het veld. Er zou spoedig iemand komen om ons naar Antwerpen te brengen. Een uur later kwam er inderdaad een vrouw en met z’n drieën liepen we naar een dorpje in de buurt. Daar namen we een bus naar Antwerpen. In die stad verbleven we in het centrum in een appartement boven een bank. Na een paar dagen kwam er iemand die ons vertelde, dat we met een ambulance naar Brussel gebracht zouden worden. Een jonge vrouw bracht ons bij twee mannen in een park. Die namen ons mee naar een woning voor een “legitimatie-onderzoek”: ze zeiden dat ze zich er van moesten overtuigen dat we vliegers waren en geen Duitse spionnen. Vervolgens vertrokken we in een ziekenauto naar Brussel. Na een stevige wandeling gingen we een groot gebouw binnen en … een Duitse soldaat sloot de deur! We bleken ons in het hoofdkwartier van de Gestapo te bevinden!

Gevangenschap

We werden naar de beruchte gevangenis in Breendonk gebracht, verbleven daar een paar dagen en gingen toen voor ondervraging naar doorgangskamp Oberursel bij Frankfurt. Mijn laatste etappe was naar het krijgsgevangenenkamp Stalag Luft 1 bij Barth aan de Oostzee. Een kamp waar meer dan tienduizend luchtmachtofficieren opgesloten zaten.”

Op diezelfde 22e juli 1944, vijftien dagen na hun landing in de Noordoostpolder, vielen ook Ashbrook en Giles in Antwerpen in handen van Gestapo-agenten. Ze werden stevig ondervraagd en tenslotte naar een krijgsgevangenenkamp in Duitsland gebracht, waar ze tot de bevrijding verbleven.

De vijf anderen (Tracy, Alexanian, Garofalo, Cimino en Campbell) werden per trein van Meppel naar ‘s-Hertogenbosch gebracht. Zij kwamen tenslotte terecht in de regio Bakel-Deurne-Venray. In die omgeving verbleven ze op verschillende adressen. Omdat de afvoerlijnen geblokkeerd waren, heeft men de mannen vanaf NS-station Venray naar Zuid-Limburg vervoerd. Daar zijn ze ondergebracht geweest bij de onderwijzer Pincaerts in Nuth. Ook daar lukt het niet om ze over de Belgische grens te krijgen. Ze gingen per trein dus weer terug naar midden-Limburg, omgeving Roermond. Daar werden ze ondergebracht in Haelen op het landgoed “De Bedelaer. Van daaruit zijn ze na enige tijd via Stramproij-Molenbeersel naar België gegaan. Dat was de enige grensovergang die bijna tot aan de bevrijding heeft gewerkt.

Tracy, Garofalo, Campell en Cimino

William Campbell, de staartschutter, vertelt hoe het hem en zijn makkers verging op hun tocht door België: “In België werden we ondergebracht bij een boerenfamilie. Na twee dagen werd ons groepje gesplitst. Tracy en Garofalo werden naar een onderduikadres in Luik gebracht. Alexanian, Cimino en ik (Campbell) werden getransporteerd naar het dorpje Baroumme. Op 10 september zetten we de tocht voort. Tijdens een schermutseling met een Duitse patrouille in de buurt van het Belgische Spa werd Phillip Cimino gedood, waarschijnlijk door kogels uit een Duitse mitrailleur.”

Tracy, Garofalo, Alexanian en Campbell beleefden de bevrijding in België. Op Cimino na, die herbegraven werd op het United States Military Cemetery “Henri Chapelle” (België). Op Cimino na keerden alle bemanningsleden van de “Paragon” na de oorlog terug in de VS.

Uiteindelijk komt dus alleen Philip Cimino om op de vlucht in België. Vier bemanningsleden, piloot Bob Harrah, co-piloot Robert Giles, bommenrichter Joe Louis Ashbrook en buikschutter Kenneth Mays worden in België op de vlucht gegrepen door de Duitsers. Vier bemanningsleden, navigator Richard Tracy, radioman John Alexanian, zijschutter Ed Garofalo en staartschutter Bill Ross Campbell weten uit de handen van de Duitsers te blijven en ontkomen naar bevrijd gebied.

Literatuur
• “Zo is het gebeurd, zo is het gegaan; we hebben het uit overtuiging gedaan”, herinneringen van Jacob Muller.
• Correspondentie met Robert M. Harrah, Sun City, Arizona, USA.
• Correspondentie met W.J.M. Willemsen, Venray.
• Correspondentie met Koos Heikens, Winschoten.
• Correspondentie met K. van Leussen, Hattem.
• “In dienst van hun naaste”, door Bart M. Rijnhout.
• “Pyama-House“, door dr. Frans Govers.
• “Paradijs in oorlogstijd?” Onderduikers in de Noordoostpolder 1942-1945 door dr. C.C. van Baalen.
• Boekje: “Vlucht van een vliegend fort eindigt in de Noordoostpolder” (7 juli 1944) door J. de Lange. Uitgave Gemeente Noordoostpolder, april 1995.

Fotoverantwoording
Foto’s van: Robert M. Harrah, Koos Heikens, Familie Muller, Sectie Luchtmacht Historie, Hans Veenhuis.
Foto uit: “Bouwen op de nieuwe bodem”, door H.J. Stuvel.

Internet
www.freerepublic.com
www.ar15.com
www.aviationtrails.wordpress.com
www.b17navigator.com
www.backtonormandy.org
www.commons.wikimedia.org
www.theamericanwarrior.com
www.en.wikipedia.org/wiki/RAF_Kimbolton
www.airforce.togetherweserved.com
www.teunispats.nl/ww2.htm

# # #