Bert Knipmeijer, vergeten verzetsman


Terug naar ‘Lezen’


Auteur: Herman Broers

Bert Knipmeijer (1912-1971) bleef lang relatief onbekend. De ambtenaar die op de afdeling personeelszaken van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders aan de Molenstraat in Kampen duizenden mannen gedurende de Tweede Wereldoorlog van een Ausweis voorzag om als polderwerker tewerkstelling in nazi-Duitsland te ontlopen, heeft grote verdiensten gehad voor het vaderland. Maar wie was hij eigenlijk, en waarom deed hij wat hij deed?

Albert Johannes Knipmeijer (1912-1971) was in de Tweede Wereldoorlog ambtenaar bij de Rijksdienst voor de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken) in Kampen.
Albert Johannes (Bert) Knipmeijer (1912-1971) was in de Tweede Wereldoorlog ambtenaar bij de Rijksdienst voor de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken) in Kampen (foto: archief RIJP/Nieuw Land Erfgoedcentrum).

Mede doordat hij zelf vooral zweeg en zich na de oorlog getraumatiseerd afwendde van alles en iedereen die hem lof wilde toezwaaien, raakte hij in de vergetelheid. Ook zijn vroege overlijden in 1971, hij was nog maar 59, droeg hier aan bij. Beter laat dan nooit eerde Kampen, na Emmeloord, hem in 2015. Op 30 april van dat jaar, zeventig jaar na de bevrijding, kreeg A.J. Knipmeijer van de Kamper Persclub een steentje op het Koeplein. Ook is een boek over hem in de maak. Al met al een laat eerbetoon aan een verzetsman van wie we maar bitter weinig weten.

Steenlegging op het Koeplein onder de Nieuwe Toren in Kampen op 30 april 2015. De burgemeesters van Kampen en de Noordoostpolder vlijen de gedenksteen met hulp van stratenmakers.
Steenlegging op het Koeplein onder de Nieuwe Toren in Kampen op 30 april 2015. De burgemeesters van Kampen en de Noordoostpolder vlijen samen met kleinzoon Jan Albert Knipmeijer de gedenksteen met hulp van stratenmakers (foto: Thijs Zijda)

In het Stadsarchief Kampen ligt een brief van 11 september 1946 van de commandant van de tijdelijke politieke gevangenis die is ondergebracht in de Van Heutszkazerne aan de commandant van de werkkampen in de Noordoostpolder. De inhoud van de brief gaat het in dit geval niet om, het gaat om de opmerkelijke adressering: Knipmeijerplein 1 te Emmeloord. De hoofdplaats op het nieuwe land was in die tijd nog niet veel groter dan het kantoor van de landdrost aan dat plein, waar deze commandant kantoor hield. Duizenden jonge mannen die vanaf 1942 met de ‘zweetlepel’ (de schop) de pas drooggelegde polder hadden helpen ontginnen, dankten hun lot en wellicht hun leven aan Knipmeijer die door collega-verzetsmensen en polderwerkers met deze naamgeving direct na de bevrijding op het schild was gehesen. Ze hadden evenwel buiten de waard gerekend.

Albertus Johannes Knipmeijer, roepnaam Bert, beschermer van duizenden onderduikers, wilde er niet aan meewerken. Hij vond dat niet de naam van een overlevende maar die van een gesneuvelde aan het belangrijkste plein van ‘zijn’ Noordoostpolder verbonden moest worden. Die hadden pas offers gebracht. Daarom werd het Knipmeijerplein alsnog omgedoopt tot het Harmen Visserplein, vernoemd naar de marechausseecommandant uit Vollenhove die de andere verzetsgroep in de polder had geleid. Harmen Visser was gesneuveld in een confrontatie met terugtrekkende Duitse soldaten langs de Friese zeedijk tussen Schoterzijl en Kuinre, op 16 april 1945, één dag voor de bevrijding. Jaarlijks staan tientallen nog altijd op 4 mei twee minuten stil bij het sobere kruis dat ter ere van Harmen Visser net buiten de polder op de voormalige Friese zeedijk staat.
Knipmeijer zweeg altijd over de oorlog, hij wilde of kon er niet over praten, en hij overleed vroeg. Zijn oudste kleinzoon Jan Albert Knipmeijer (1963), eigenaar van een expertisebureau in Uithoorn, onthulde in 2015 de steen in Kampen samen met de burgemeesters van Kampen en de gemeente Noordoostpolder. Jan Albert was 8 jaar oud toen zijn grootvader stierf. ‘Zo nu en dan kwam er een naam voorbij van iemand en dan zei hij: “Pas maar op, die familie was fout in de oorlog.” Meer niet. Ook wij, de kleinkinderen, weten eigenlijk heel weinig van hem. Maar als je dat steentje ziet liggen, dan denk je toch: kijk, ik ben er eentje van Knipmeijer. En ik ben er ontzettend trots op.’

Plicht
Wat weten we wel over hem? Trots is een woord dat niet voorkwam in het woordenboek van Bert Knipmeijer. Plicht wel. In de schaarse interviewfragmenten die bewaard zijn gebleven in diverse oorlogsarchieven is dat het door hem meest genoemde woord. Bert Knipmeijer achtte het zijn plicht mensen te helpen. Met gevaar voor eigen leven, dat zeker, maar hij was in de positie om hen die het nodig hadden een helpende hand toe te steken en daarom moest hij het doen. Aan wie was hij het verplicht? Aan hen? Aan het vaderland? Aan vrijheid en democratie? Aan de polder en haar maakbaarheidsideaal, waarmee hij door de jaren heen vergroeid was geraakt? Aan zijn gezin, dat aan diens heldendaden tijdens de oorlog slechts een zwaar getraumatiseerde vader en grootvader overhield? In dat geval werd de plicht duur betaald.
Albertus Johannes Knipmeijer werd op 24 november 1912 geboren in Hoogeveen. Hij deed de ULO en een boekhoudkundige opleiding. In 1932 trad hij op 20-jarige leeftijd in dienst bij de Directie Wieringermeer van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) in Alkmaar. Nadat de Noordoostpolder in 1941 droogviel, verhuisde Knipmeijer met het hoofdkantoor mee van Alkmaar naar Zwolle, waarna de personeelsdienst nog dichter bij de polder in wording werd ondergebracht: in Kampen, op de Molenstraat 28 (nu het Stadsarchief Kampen) waar de cultuurtechnische dienst van de RIJP al gevestigd was. Knipmeijer kreeg de taak polderwerkers te werven om met de schop sloten en kanalen te graven. In vredestijd een wellicht wat saaie kantoorfunctie die evenwel na het uitbreken van de oorlog in een hele bijzondere dynamiek belandde. De Duitsers wilden de polderontginning voortzetten om het als graanschuur voor het leger te kunnen laten dienen. De RIJP kreeg als gevolg daarvan optimaal de ruimte voor machines en personeel. Sterker nog, arbeiders die naar de polder gingen, kregen daarvoor een Ausweis (ontheffing op papier) en werden zo vrijgesteld van de graafplicht in Duitsland. Zwaar werk, maar relatief veilig en je kreeg te eten. Het was Knipmeijer die deze Ausweisen verstrekte.

Verstoppen
Ook het verzet wil van alles van de polder, in 48.000 hectare rietland kun je veel verstoppen. Het is al vroeg in de oorlog als Knipmeijer wordt benaderd door verzetsman Izaak (Jacques) van der Horst (1909-1944) met de vraag of hij onderduikers in de polder kan opvangen. Knipmeijer stemt toe en legt hiermee de basis voor het Nederlands Onderduikers Paradijs, zoals de NOP al snel gaat heten. Door het vervalsen van Ausweisen, het aannemen van polderwerkers zonder naar referenties te vragen en het zorgvuldig in eigen hand houden van alle administratie, creëert Knipmeijer samen met enkele van zijn naaste medewerkers tussen voorjaar 1942 en november 1944 het grootste onderduikershol in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.

Na het droogvallen van de Noordoostpolder in 1942 raakte de polderbodem bedekt met moerasandijvie en manshoog riet waartussen mensen zich goed konden verbergen.
Na het droogvallen van de Noordoostpolder in 1942 raakte de polderbodem bedekt met moerasandijvie en manshoog riet waartussen mensen zich goed konden verbergen.

De grootschalige zwendel met personen en persoonsgegevens vergde een organisatietalent dat ver uitsteeg boven de kwalificaties voor de relatief lage rang die Knipmeijer formeel binnen de Rijksdienst bekleedde. De directie stond het oogluikend toe, maar hielp ook niet, verwikkeld als ze waren in hun eigen dynamiek ten opzichte van de bezetter, waarbij het solo-avontuur van Knipmeijer in Kampen hen vaak in de problemen bracht.

Bevoegdheid
Het opmerkelijke aan Knipmeijer is dat hij verzet pleegde vanuit zijn functie. Hij plaatste vanuit zijn bevoegdheid arbeiders in de polder om er te werken, hij vervulde zijn door het rijk gegeven en door de bezetter goedgekeurde taak ervoor te zorgen dat het er zoveel mogelijk werden. Waar hij in het begin van de oorlog nauwelijks mensen kon vinden die het zware werk voor een hongerloontje wilden doen, werd hij na de Meistaking van 1943 toen de bezetter Nederlandse militairen opnieuw in krijgsgevangenschap wilde nemen, door onderduikers overspoeld. Er zat van alles tussen, verzetsmensen, Joden en militairen, maar een zweetlepel hanteren was wel het laatste waartoe een groot aantal in staat waren. Het werk was domweg te zwaar, maar toch werden ze geplaatst, zonder dat er vragen werden gesteld. Ten tijde van de razzia’s in het kader van de Arbeitseinsatz in november 1944 liep het probleem uit de hand en greep de bezetter in.

Volgens Knipmeijers eigen tellingen moet het hem gelukt zijn tussen 1942 en 1944 tussen de 20.000 en 25.000 arbeiders te plaatsen, die in overgrote meerderheid overigens maar kort bleven. Velen konden het zware werk niet aan, maar tijdelijk verblijven in de polder voorkwam dat ze werden weggevoerd naar Duitsland. Het redde velen het leven. Van hoeveel werkers de aanstelling die Knipmeijer regelde daadwerkelijk illegaal was, valt moeilijk exact na te gaan. Het was immers illegaal werk en in aard dus grotendeels niet of onjuist geadministreerd. Papieren archieven geven niet het juiste beeld. Het waren er hoe dan ook honderden, wellicht duizenden, maar we weten het niet.

Tekening van Henk Rotgans van de razzia van de Duitsers in de Noordoostpolder op 17 november 1944 (bron: www.canondenoordoostpolder.nl).
Tekening van Henk Rotgans van de razzia van de Duitsers in de Noordoostpolder op 17 november 1944 (bron: www.canondenoordoostpolder.nl).

Zolang ontginnen van de polder strookte met het beleid van de nazi’s zelf, liet de bezetter de Rijksdienst en daarmee Knipmeijer begaan. Bronnen wijzen er zelfs op dat de nazi’s op de hoogte waren van het verzetswerk in de polder, maar de mate waarin hadden ze geen beeld van. Toen het verzetswerk in de loop van 1944 vanuit de polder een te opzichtig en te grootschalig karakter kreeg, was het uit met de pret. Twee razzia’s, op 7 augustus 1944 een kleine, en een door de hoogste politiechef Hanns Albin Rauter persoonlijk geleide grote razzia op 17 november 1944, bezegelden het lot van het Nederlands Onderduikers Paradijs. De nachtelijke wapendroppings die Knipmeijer en anderen inmiddels op touw zetten in de polder waren de aanleiding daartoe. Tegen die tijd was Knipmeijer zelf inmiddels ondergedoken en had hij zich aangesloten bij een verzetsgroep. Hij werd commandant van de knokploeg Noordoostpolder die vanuit Kampen opereerde, naast de ploeg onder leiding van Harmen Visser die de polder bestreek vanuit Vollenhove. Op 17 april 1945 werden Kampen en de Noordoostpolder bevrijd. Knipmeijer droeg als commandant van de binnenlandse strijdkrachten in een korte ceremonie op het plein dat daarna kort zijn naam zou dragen de polder over aan de landdrost, de hoofdingenieur van de Rijksdienst en Knipmeijers hoogste baas, ir. Sikke Smeding (1889-1967).

Oorlogstrauma
Zoals getuigen later verklaarden: ‘Even later zat Knipmeijer in huis bij vrienden en huilde. Wel vier uur aan één stuk.’ Hij had de polder en duizenden mensen gered maar de consequenties van zijn plichtsbesef hadden Knipmeijer meer dan gruwelijke persoonlijke spanningen en uiteindelijk oorlogstrauma’s bezorgd. Hij had onder de neus van de bezetter levensgevaarlijke trucs uitgehaald voor de goede zaak maar Knipmeijers verzetswerk doemde hem. Zowel bij zijn werkgever als in zijn eigen gezin leidde zijn onverwerkte verleden hem naar een steeds meer in zichzelf gekeerd lot, op het nauwelijks te handhaven af. Hij raakte boos en gefrustreerd dat zij die hem niet gesteund hadden binnen de Rijksdienst doodleuk op hun post konden blijven. Dat de hoogste rangen binnen de Rijksdienst onvoldoende ter verantwoording werden geroepen voor hun in zijn ogen te accommoderende houding tegenover de bezetter. Wegens zijn lastige gedrag ten opzichte van zijn meerderen werd hij een paria binnen de dienst. En dat terwijl diezelfde werkgever de dankzij Knipmeijer zuiver gebleven polder (‘deze polder mag uitsluitend door vrije handen bewerkt worden’) alsnog besmeurde door er na de bevrijding geïnterneerde NSB-ers aan de zweetlepel te zetten. Ziedend was Knipmeijer daarover. Had hij dáár zijn leven voor gewaagd?

Ze boden hem een andere baan aan: directeur van een zuivelfabriek in Nijverdal kon hij worden. In Knipmeijers beleving was het te weinig. Zijn afscheid bij de Rijksdienst in 1948 was sober. In de summiere krantenverslagen die van dit moment bewaard bleven geen woord over zijn verzetswerk. Wel lof, maar van een plichtmatig karakter. Knipmeijer vertrok nadat hij een zeer opmerkelijke keuze had gemaakt: hij was hoofdvertegenwoordiger geworden bij wijnhandelaar Siebrand. Jan-Willem Siebrand (1899-1970), de selfmade drankenkoning van wie werd beweerd dat hij had geheuld met de bezetter, oorlogswinsten maakte en wiens reputatie ook zeventig jaar na de oorlog in Kampen nog altijd voer is voor heftig debat over ‘goed’ en ‘fout’.
Siebrand was na de bevrijding gearresteerd, maar mede dankzij een vlammend betoog van Knipmeijer was het niet tot berechting van Siebrand gekomen. Siebrands rol was onderzocht maar collaboratie kon onvoldoende worden bewezen. De rechtbank had hem al in 1946 ontslagen van rechtsvervolging nog voordat uitspraak werd gedaan. De bijzondere rechtspleging hoefde haar handelen en uitspraken destijds niet te motiveren en beroep was bij deze burgerrechtspraak niet mogelijk. De dossiers verdwenen in de archieven, waardoor de verhalen van collaboratie aan Siebrand bleven kleven, een eigen leven gingen lijden en niet gecorrigeerd konden worden met de feiten. Voor Knipmeijer hét bewijs dat het met die ‘terugkeer van gerechtigheid’ waarvoor hij zijn leven had gewaagd totaal verkeerd was afgelopen. En tot grote frustratie van Siebrand, die evenals Knipmeijer levensgevaarlijke toeren had uitgehaald, in zijn geval in een schimmige dubbelrol tussen bezetter en verzet. Hij had zijn zakelijke en vriendschappelijke banden als drankenleverancier voor de Wehrmacht gecultiveerd en versterkt, mede omdat het verzet hem daarom had gevraagd. Knipmeijer persoonlijk in dit geval.

Bedford drie-tonner van het Britse leger, een dumpvoertuig uit de Tweede Wereldoorlog. (bron: Jan Bos. www.oudedaf.nl)
Bedford drie-tonner van het Britse leger, een dumpvoertuig uit de Tweede Wereldoorlog.
(bron: Jan Bos: www.siebrand.bosgort.nl)

Organisatorisch vernuft
Knipmeijer en Siebrand, de rijksambtenaar en de wijnhandelaar, waren vrienden geworden onder omstandigheden waarin loyaliteit en zwijgen levensreddend waren. Siebrand had staaltjes organisatorisch vernuft gezien bij Knipmeijer die hij bij het wederopbouwen van zijn drankenimperium goed kon gebruiken. De infrastructuur van met name de jeneverindustrie en haar distributie in de Randstad lag in puin. Siebrand had een pionier nodig die deze klus kon klaren en Knipmeijer ging dat doen. Hij zou tot aan zijn ziekte en overlijden in 1971 voor Siebrand werken.

Siebrand overleed een jaar eerder dan Knipmeijer zonder dat de kwestie over zijn positie ten opzichte van de bezetter was opgehelderd. Enig zicht op zijn handelen kwam pas in 2012, toen de Kamper journalist Henk de Koning besloot de Zaak Siebrand te onderzoeken. Hij kreeg in het Nationaal Archief in Den Haag toegang tot het gerechtelijke dossier. Een heftig en emotioneel dossier dat onderstreept dat de rol die Siebrand speelde uitermate boeiend is maar ook aanmerkelijk genuanceerder bekeken dient te worden dan waartoe de Kamper gemeenschap in 1945-1946 in staat was. De stad werd beheerst en verscheurd door godsdiensttwisten en vileine onderlinge afrekeningen als gevolg van de oorlog en de Kerkscheuring van 1944.

Omslag van het boek "De zaak Siebrand" van Henk de Koning over de omstreden dubbelrol van een drankenhandelaar in oorlogstijd (Aerie Uitgevers, Kampen 2012).
Omslag van het boek “De zaak Siebrand” van Henk de Koning over de omstreden dubbelrol van een drankenhandelaar in oorlogstijd (Aerie Uitgevers, Kampen 2012).

Knipmeijer wist alles van Siebrand. Hij had hem zelf gevraagd, was van onbesproken reputatie en koos onvoorwaardelijk de zijde van Siebrand nadat hij hem in de krant ook al had verdedigd tegen frontale aanvallen van met name de Kamper internist en kunstnieruitvinder Willem Kolff (1911-2009), die een soort kruistocht tegen Siebrand ontketende. Daar kwam bij: het zekere bestaan als rijksambtenaar – een baan voor het leven in die tijd – verlaten voor het onduidelijke commerciële pad van een volgens velen nogal duistere patser, was uiterst opmerkelijk. Voor wie de feiten kent is de carrièremove evenwel zeer verklaarbaar. Toen Knipmeijer binnen de Rijksdienst klaarblijkelijk geen vrienden meer over had, koos hij voor een betrekking bij de man die in Knipmeijers wanhopigste dagen tot twee keer toe zijn allerlaatste vriend bleek te zijn geweest. Twee keer was Knipmeijer gearresteerd geweest op verdenking van verzetswerk en beide keren was het uitsluitend aan de drank, de sigaren en het smeergeld van J.W. te danken geweest dat hij vrijkwam. Met een prijs van 25.000 gulden op zijn hoofd was Knipmeijer in september 1944 ondergedoken op diverse adressen, onder andere bij de familie Siebrand in huis, in diverse barakken in zijn eigen polder, en het langste in de difteriebarak van het hospitaal van het barakkenkamp bij Vollenhove. Van daaruit leidde Knipmeijer diverse wapendroppings en andere verzetsacties.

De Kamper internist en kunstnieruitvinder Willem J. Kolff (1911-2009), die Siebrand per ingezonden brief direct na de bevrijding in voormalig verzetskrant Strijdend Nederland ter verantwoording riep over zijn dubieuze handel met de nazi’s. Bert Knipmeijer sprong, eveneens per ingezonden brief, in vergelijkbare bewoordingen en op basis van dezelfde feiten, in dezelfde krant publiekelijk voor Siebrand in de bres. (foto: Kolff met kunsthart, www.the-scientist.com)
De Kamper internist en uitvinder van de kunstnier en het kunsthart Willem J. Kolff (1911-2009), die Siebrand per ingezonden brief direct na de bevrijding in voormalig verzetskrant Strijdend Nederland ter verantwoording riep over zijn dubieuze handel met de nazi’s. Bert Knipmeijer sprong, eveneens per ingezonden brief, in vergelijkbare bewoordingen en op basis van dezelfde feiten, in dezelfde krant publiekelijk voor Siebrand in de bres. (foto: Kolff met kunsthart, www.the-scientist.com)

Het was John Kummer (1922-2000), in de jaren zeventig en tachtig de eerste gemeentevoorlichter van Kampen, die ter gelegenheid van vijftig jaar bevrijding in 1995 een summier boekje deed verschijnen over Knipmeijer. Kummer noemde hem toen al ‘een vergeten verzetsman’. In de vrees dat ook zoveel jaar later de discussie over Siebrand een eerbetoon voor Knipmeijer zou overvleugelen, besloten Henk de Koning en Herman Broers eerst de rol van Siebrand te onderzoeken. Dit leidde tot publicatie van “De Zaak Siebrand” van Henk de Koning (AERIE, 2012) en het maakte de weg vrij voor een eerbetoon aan Knipmeijer. In Emmeloord staat op het Harmen Visserplein voor de ingang van het gemeentehuis de ‘Onderduikersbank’, een bankje dat herinnert aan de eerste jaren van de polder als grootschalige schuilplaats. Een kleine plaquette siert het wegdek, met het opschrift A.J. Knipmeijer, onverbrekelijk met de onderduikers verbonden, 1940-1945. Ook kent Emmeloord een A.J. Knipmeijerlaan.

Met het vleien van een steentje voor Knipmeijer op het Koeplein in Kampen bracht de Kamper Persclub ter gelegenheid van 70 jaar bevrijding in 2015 een laat maar terecht eerbetoon aan een vergeten verzetsman. Om te duiden wie Bert Knipmeijer was en wat hem motiveerde, is evenwel meer onderzoek nodig. Auteur Herman Broers verdiept zich nader in het leven van Bert Knipmeijer, hopelijk leidende tot publicatie van een biografie die op nog vele openstaande vragen antwoord kan geven. Wie daarbij kan helpen met informatie, is meer dan welkom om die met de auteur te delen via herman@aerieuitgevers.nl.

Over de auteur:
Herman Broers (1970) is auteur/biograaf en uitgever in Kampen en Amsterdam. Hij debuteerde in 2003 met Dokter Kolff, kunstenaar in hart en nieren. In 2010 was hij genomineerd voor Overijssels Boek van het Jaar met Blauw Haar, het mirakel van academiestad Kampen. Zijn bedrijf AERIE Auteurs Uitgevers gaf in 2012 Henk de Konings De Zaak Siebrand uit. Broers werkt aan een biografie over Bert Knipmeijer.
www.aerieauteurs.nl

Bronnen
Bovenstaande is een bewerking van een artikel dat door Herman Broers in 2015 is gepubliceerd in zowel het Historisch Tijdschrift van de IJsseldelta van de Kamper historische vereniging Jan van Arkel (jaargang 40, nummer 2, april 2015) als in historisch tijdschrift Rondom Schokland van de Vrienden van Schokland.
Wie meer wil lezen over Bert Knipmeijer kan de volgende bronnen raadplegen die deels ook voor dit artikel zijn ingezet:
– Baalen, Carla van, Paradijs in oorlogstijd? Onderduikers in de Noordoostpolder 1942-1945, dissertatie, Waanders, Zwolle, 1986
– Hilbrink, Coen, De Ondergrondse. Illegaliteit in Overijssel 1940-1945, SdU, Den Haag, 1998
– Koning, Henk de, De Zaak Siebrand, de omstreden dubbelrol van een drankenhandelaar in oorlogstijd, AERIE, Kampen, 2012
– Korver, A. Pieter E., ‘Huns away, dyke okay!’, De Duitse plannen om aan het einde van de oorlog de Noordoostpolder onder water te zetten en wat daarop volgde, herziene webversie juli 2009 op www.pieterkorver.nl/noordoostpolderpdf.pdf
– Kummer, John, Een vergeten verzetsman. Albertus Johannes Knipmeijer en de onderduik in de Noordoostpolder, Bureau Voorlichting gemeente Kampen, 1995
– Persclub, Kamper, Kamper gevlij, Kamper gevlei, steentjes in het Koeplein, Stichting Steentjes Koeplein Kampen, 2000
– Het dossier van de zaak Siebrand waarin ook Knipmeijers naam voorkomt is terug te vinden in het archief van de Bijzondere Rechtspleging, inventarisnummer 107876, en dat van het Nederlands Beheersinstituut (NBI), inventarisnummer 171186, beiden in het Nationaal Archief in Den Haag.

2 gedachten over “Bert Knipmeijer, vergeten verzetsman

  1. Mooi artikel. Mijn vader is dankzij knipmeijer ondergedoken in de NOP, om deportatie naar Duitsland te voorkomen. Toch opgepakt waarschijnlijk bij de laatste razzia in november 1944samen met burgers uit Urk, Vollenhove enz. In Duitsland moest hij gedwongen in het Duitse leger. Hij kreeg een korte militaire opleiding in. Oldenburg en heeft daarna in verschillende Duitse steden moeten vechten en diverse bombardementen meegemaakt. Als laatste opdracht moest hij geallieerde vliegtuigen uit de lucht schieten in de bossen nabij Neu Zauche, samen met een collega dwangmilitair. Na een tijdje besloten beiden te deserteren en te vluchten. Bij een bombardement gebeurde dit. Helaas vluchten ze allebei een andere kant op en hebben elkaar nooit teug gezien. Mijn vader is opgevangen door bewoners van Neu Zauche waarvan zoals men vertelde de mannen vochten aan het oostfront. Hij kon bij het boerenwerk van Duitse vrouwen helpen en zo onderdak en eten verdienen. Hij is bevrijd door de Russen waarbij veel van de vrouwen vaak verkracht werden. Ook door de Duitse kerk is hij goed opgevangen. Jarenlang had hij nog een Duits bijbeltje, wat hij heeft laten liggen in de Bovenkerk en niet meer terug gekregen. Wij zijn 3 maal teruggewenst in Neu Zauche ook een e-mail gestuurd naar de plaatselijke kerk daar, maar nooit een reactie gekregen. De eerste maal zijn wij uitgenodigd door een onderwijzer die aan het varen was met zijn kind. Hij vertelde dat bijna alle mannen niet in het leger naar het oostfront waren gegaan, maar zich verborgen hielden met bootjes in de dichte bossen. Wij kwamen erachter dat de bevolking voor het grootse deel uit Sorben bestond, die door de nazi’s ook als minderwaardig werden beschouwd. Tegenover de Russische bevrijders moest hij zich steeds bewijzen als hollandski met een zelfgemaakt rood wit blauw vlaggetje op zijn kleren. Via Cottbus is hij met horten en stoten naar Groningen teruggekomen in juli 1945. Dit was het verhaal van mijn vader die helaas net stierf voordat wij met hem terug konden gaan naar Neu Zauche waar hij de mensen wilde bedanken voor de goede opvang.
    Mvg, Dicky Vinke geboren 31-08-1949

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *